‘Juf?’ Jona staat voor me, zijn jas naar me uitgestoken. Het is tijd om buiten te spelen. Mijn groep popelt, maar tegelijk zie ik frustratie. De jassen moeten aan. Helse dingen in een kleuterleven. Ik recht mijn schouders. Daar gaan we.
‘Juf? Juhuf? Juuuuf? Kun je me helpen?’ Achter Jona staat Rosa al te dringen. Ze heeft een prachtige groene jas, met een chique knoopsluiting. Haar kleine vingertjes stoeien met de grote, gladde knopen. Niet te doen. Kom maar. Lisa roept ondertussen dat ze haar jas kwijt is. Tranen zijn nabij. ‘Net was ie er nog!’. ‘Dan moet ie er dus nog zijn. Zoeken, meisje, zoeken. Hij is heus ergens.’
Ik pluk Levi uit de rij. Nietsvermoedend kijkt hij me aan. ‘Lieve schat,’ grinnik ik, ‘je hebt je jas ondersteboven aan.’ Zijn bruine exemplaar wringt om zijn schouders en de flappen zwabberen als een cape achter hem aan. ‘Probeer het nog eens.’ Bij de bouwhoek zie ik Jayden uit alle macht trekken aan een rits die overduidelijk vast zit. Benjamin staat iets verderop beteuterd naar een losgeschoten capuchon te kijken. Lisa is nog steeds op zoek, terwijl Olivia dromerig op haar veel te vaak herkauwde koortjes sabbelt. Iew.
‘Zit m’n jas goed?’ Er wordt ongeduldig op mijn rug getikt, als ik net bezig ben met de veters van Nova. (Schoenen, ook een verhaal apart.) Ik werp een snelle blik op Levi. Nee, weer ondersteboven. Nog eens. Sarif komt bij me staan. ‘Juf? M’n mouwen zijn weg.’ Nee, ze zitten binnenstebuiten. Voor de derde keer deze week leer ik hem de truc om het zelf op te lossen.
‘Juf, juhuuuuuf?’ Hulpgeroep klinkt aan alle kanten en de kleuters staan overal in de weg, te hannesen aan hun kleren. Lisa zoekt nog steeds, ik baan me een weg naar haar toe. Samen kijken we nog eens goed rond, en dan zien we Rivka verbouwereerd met twee jassen staan. Haar eigen exemplaar in de hand, een totaal andere aan. Probleem opgelost. (Hoewel, een ander probleem om aan te pakken, wellicht.)
‘JUHUUUUF!’ Ja? Iets onverstaanbaars wordt gemompeld. ‘Wát?’ snauw ik, geïrriteerder dan ik bedoel, terwijl ik afwisselend van klok, naar murmelend kind, naar wiebelende rij, en naar de omgekeerde jas van Levi kijk. Het lukt hem niet. Heeft hij het eigenlijk wel geprobeerd? We moeten echt gaan. ‘Jongens, wie kan Levi even helpen? Kom, we gaan.’
In het halletje draaien we onze monden op slot en we lopen, alsof we niet net uit een enorme chaos komen, als een voorbeeldig stille groep naar buiten, waar de fietsjes, springtouwen en zandemmertjes ons al opwachten in de stralende zon. Het is warm. Erg warm. Té warm. De kleine koppies raken langzaam maar zeker rood en bezweet. Verslagen kijk ik om me heen. ‘Oké,’ zucht ik, ‘de jassen mogen uit.’ Er klinkt gejuich en binnen enkele tellen rennen de kinderen weer in hun shirtjes over het schoolplein.
Morgen weer een dag. Ik kan niet wachten.