‘Juf, ik ga zeker niet meer naast háár zitten! We zijn dus geen bff’s meer.’
Twee felle, blauwe ogen kijken me aan. Haar rode haar lijkt nog vuriger dan anders. Met haar armen over elkaar en een vastberaden blik in haar ogen straalt ze met haar hele houding uit dat het menens is. Ik sta heel even met mijn mond vol tanden.
Dan kijk ik naar de andere helft van het vriendinnenduo. Ook daar boosheid, maar meer ingetogen. Als mijn ogen de hare achter een paar krullen vinden, slaat ze haar donkere ogen neer. Verlegen. En verdrietig, vermoed ik.
Ik zucht. De dag is nog lang. ‘Meiden, ik merk dat er van alles aan de hand is. Jullie gaan nu toch op je plek zitten allebei. Ik maak zo tijd voor jullie.’
Ik kijk de klas in. De groep is druk bezig met een geschiedenisopdracht. Er wordt overal lekker samengewerkt in tweetallen. Nou ja, bijna overal. In het groepje van de meiden is een koude oorlog uitgebroken. De sfeer is gedaald tot aan het vriespunt. Aan alles wat gezegd wordt en vooral wat er niet gezegd wordt, is te voelen dat er ruzie is. De twee gunnen elkaar geen blik en werken zwijgend naast elkaar. Ieder voor zich.
Heftige materie. Meiden die bonje hebben. Dit kon nog weleens een pittige worden om op te lossen. Ik denk na over een strategie.
Als de rest van de klas verzonken is in een leesboek, roep ik de meisjes een voor een bij me.
Daarna zitten we met z’n drieën op de gang. Ik vertel ze over meidenmot. Over hoe dat vaak werkt tussen meisjes. Over deze ruzie. Over je buitengesloten voelen, over twijfels, over stoer doen, over onzeker zijn, over boosheid, over erbij willen horen en over dat ik geloof dat ze het eigenlijk gewoon allebei goed willen doen en fijn willen hebben.
Ik kijk de meiden aan en laat een stilte vallen. De twee kijken naar elkaar en kijken me dan ietwat verlegen lachend aan: ‘Juf, hoe weet je dit nou allemaal, want je hebt best gelijk.’
‘Ervaring? En ooit was ik ook zo’n schattig meisje van elf jaar, dus ik snap een beetje hoe het werkt,’ zeg ik glimlachend.
‘Schattig? Wij zijn dus echt niet schattig hè, juf!’ Haar vriendin valt haar bij: ‘Nee juf, het klopt wat je zegt, maar schattig zijn we dus echt niet. Doe even normaal!’ Ik sta op. ‘Oké, niet schattig dan. Maar kunnen jullie dan nu wel samen even de papierbak gaan legen beneden? En sla elkaar de hersens niet in.’ Lachend gaan de meiden op weg naar de papiercontainer.
Met een lege papierbak komen ze het lokaal weer in. ‘Juf, we zijn eigenlijk wel benieuwd naar hoe jij er vroeger uitzag toen je elf was. Wil je eens een foto meenemen?’
De volgende dag gaat mijn kinderfoto van hand tot hand. Er wordt vrolijk naar gelijkenissen gezocht. ‘Oh juf, je was écht een schattig meisje!’ roept één van de vete-vriendinnen vertederd. Ik geef haar een vette knipoog en zeg met een grijns: ‘Jazeker, net zo schattig als jullie!’