Het fluiten van de vogels is verstomd. De schemering maakt langzaam plaats voor de nacht. Het bos rondom de kampeerboerderij wordt steeds zwarter. Een zenuwachtige meidengiechel snerpt dwars door het gedempte geklets van groep 7/8. De grootste achtstegroeper, die normaal het hoogste woord heeft, is opvallend stil. Hij zoekt mijn blik en ik geef hem een bemoedigende knipoog. Op het veldje achter de boerderij wacht ik samen met mijn zesentwintig leerlingen vol verwachting en ietwat huiverig op het startsein van de tocht van het jaar: de spooktocht op kamp.
Wanneer ik met mijn collega de laatste dingen overleg, blijven twee meiden om me heen dralen. ‘Pfff, ik ben echt bang hoor. Vind jij het ook zo griezelig, juf?’ Ik kijk in twee nerveuze snoetjes. ‘Nee, hoor,’ lieg ik en trek een gekke bek. ‘Blijf maar lekker bij me in de buurt lopen, dan komt het allemaal goed.’ Ik probeer de onbestemde kriebel in mijn buik te negeren. Dan geeft mijn collega het teken dat het bos donker genoeg is. We kunnen vertrekken.
Via het smalle grindpad achter de boerderij lopen we slingerend het bos in. Ik ben de hekkensluiter van de stoet. Terwijl een vriendinnenduo hysterisch gilt om elk krakend takje, vraag ik me af waar het meidenclubje van drie is dat in de klas aldoor ruzie maakt. Ik heb ze al even niet gezien. Lang kan ik er niet bij stilstaan, want twee zevendegroepers deinzen terug voor een schaduw en botsen hard tegen me aan. We komen lachend bij van de schrik en ondertussen zie ik hoe het kleinste meisje uit groep 7 zich ontfermt over die stoere knul van groep 8. Ik grinnik stiekem om de moederlijke manier waarop ze hem moed inspreekt. Dan onderscheid ik, in het flauwe schijnsel van een zaklamp, gelukkig eindelijk ook het clubje van drie. Ik zucht diep. Ze liepen blijkbaar voorop en slepen elkaar door deze tocht heen. Geen onvertogen woord valt.
Rond middernacht zijn alle spoken gevonden en laten we, nadat ik zesentwintig koppies geteld heb, het duistere bos achter ons. We lopen terug naar de boerderij. Een paar meiden geven me gezellig een arm en de angstaanjagende outfits en bloedstollende acties van alle leerkrachten worden druk besproken. Bovenaan de lijst staan het in het donker graaien in de pan spaghetti en de meester die uit een boom viel.
Terug bij de kampeerboerderij schuiven we aan rond het kampvuur. Als ik de warme gloed van de vlammen op de ontspannen gezichten van mijn leerlingen zie, voel ik ineens hoe moe ik ben. Een van de jongens stoot me grijnzend aan: ‘Hé, juf, jij vond het vanavond ook heel spannend hè?’ Ik kijk hem glimlachend aan. ‘Ja, dat kun je wel zeggen!’ Hij weet niet half hoe blij ik ben dat zij hier nu alle zesentwintig veilig en wel aan de warme chocolademelk zitten!