De vraag naar praktisch opgeleiden is groter dan ooit, maar nog altijd kampt het mbo met imagoproblemen. Steeds minder jongeren kiezen voor het mbo. Dit tot grote zorgen van de MBO Raad. Wat is er aan de hand?
Door: Emma Verweij
Tussen de stapels verdwaalde koffers en lange wachtrijen bij de beveiliging door, hield Schiphol vorige maand een banenmarkt. De reden? Een schreeuwend tekort aan luchthavenbeveiligers, grondstewardessen, logistiek medewerkers en ander praktisch personeel. Iedereen met een VOG was welkom. In sommige gevallen kon het contract direct ondertekend worden, al dan niet met aanmeldbonus van honderden euro’s.
Ook in de (rest van de) technische branche is het financieel veelbelovend. Trouw sprak een loodgieter die in een Ferrari rijdt en meer verdient dan een advocaat. Een logisch gevolg van meer vraag dan aanbod. En dit blijft nog wel even zo. 80 procent van de technische bedrijven verwacht de komende jaren met een personeelstekort te zitten. Er zijn simpelweg niet genoeg vakmensen om o.a. de verplichte verduurzaming van woningen en de energietransitie te kunnen bijbenen.
Goud in handen
Maar als er ‘gouden tijden’ zijn aangebroken voor praktisch opgeleiden, waarom kiezen er komend schooljaar dan toch 21.000 scholieren minder voor het mbo? Het aantal nieuwe mbo-studenten was vorig jaar ruim een half miljoen. In 2030 zijn dit er waarschijnlijk nog maar 400.000, verwacht het Ministerie van Onderwijs. Dat heeft te maken met de vergrijzing en het feit dat meer jongeren naar het hoger onderwijs willen. “‘Hoger is beter’, in zo’n samenleving leven we”, zegt voorzitter van de MBO Raad Adnan Tekin in het NOS Radio 1 Journaal. Volgens hem hebben mbo’ers nog niet door dat ze goud in handen hebben. Het tekort aan vakmensen zal namelijk alleen maar groter worden, wat mbo’ers in een gunstige positie op de arbeidsmarkt zet.
Doelke Terpstra, voorzitter van Techniek Nederland, deelt de mening van Tekin. “Ouders denken dat het hoogst haalbare het best is voor hun kind en dat praktijkgericht onderwijs niet goed genoeg is. Maar daarmee doen ze hun kinderen en de maatschappij tekort”, zegt hij in het AD. Volgens hem kunnen we niet vroeg genoeg beginnen met technieklessen, waarbij de nadruk moet liggen op wat de sector op dit moment inhoudt. Er moet een realistisch beeld geschept worden. De techniek wordt namelijk gezien als vies, zwaar en onderbetaald, en dat is absoluut niet waar, aldus Terpstra.
Geen ‘laag’ meer
De positie van het mbo naast het hbo en universitair onderwijs, is al jaren een punt van discussie. Zo moeten we volgens Annelien Bredenoord, rector van de Erasmus Universiteit, van de termen hoog- en laagopgeleid af en spreekt zij liever van praktisch en theoretisch. Dit thema werd ook in de Tweede Kamer meerdere keren benoemd. Vorig jaar nog diende twee kleine fracties een motie in om de termen hoog- en laagopgeleid volledig af te schaffen. Het kabinet en de Tweede Kamer zouden alleen nog maar moeten spreken van praktisch opgeleid (mbo), theoretisch opgeleid (hbo) en wetenschappelijk opgeleid (wo). Een tegenargument hierop is dat zo’n taalkundige verandering verwarrend is. Dit omdat sommige hbo’ers en wo’ers ook praktisch leren en er in het mbo ook theoretisch opgeleide mensen zijn. Er wordt daarom nog geen besluit over genomen. Wel worden mbo’ers sinds schooljaar 2020-2021 wettelijk ‘studenten’ genoemd in plaats van ‘deelnemers’. Zo wordt de imagokloof tussen opleidingsniveaus verder gedicht.
Een ander onderwijssysteem
Volgens Tekin zit de oplossing in een andere hoek. Hij pleit namens de MBO Raad voor een vereenvoudigd onderwijssysteem. Dit bestaat uit twee routes: een beroepsroute en een academische route. Vmbo en havo worden samengevoegd tot het ‘voorbereidend beroepsonderwijs’ (vbo), waarna mbo of hbo volgt. De academische route is die van vwo naar universiteit. “Op het vbo maakt straks elke jongere, naast algemene vorming en basisvaardigheden, kennis met beroepen in elke sector, via bijvoorbeeld korte meekijkstages of workshops op school. Met goed maatwerk in loopbaanbegeleiding en -oriëntatie maakt elke jongere dan na maximaal vier jaar een keuze voor een vervolgopleiding op het mbo of het hbo”, zegt Tekin in Goedemorgen Nederland van Omroep WNL.
Het beroepsonderwijs wordt op deze manier de nieuwe standaard, aldus Tekin. Iets dat het volgens hem eigenlijk allang zou moeten zijn, aangezien 40 procent van de beroepsbevolking een mbo-diploma heeft. “Mbo’ers zijn het hart van onze samenleving.”