Dit document bespreekt het Centraal Examen economie havo 2024, eerste tijdvak. We richten ons op vragen en antwoorden die volgens ons extra aandacht vereisen. Onze bevindingen zijn gebaseerd op een vergelijking van onze eigen antwoorden met het correctievoorschrift zoals gepubliceerd op 17-05-2024 op examenblad.nl. Ons doel is om docenten te ondersteunen bij de correctie van de examens en om mogelijke onduidelijkheden of alternatieve antwoorden te benadrukken.
Dit document is opgesteld door:
Jeroen Hinloopen, directielid Centraal Planbureau en hoogleraar economie Universiteit van Amsterdam (J.Hinloopen@uva.nl)
Frank van der Salm, universitair docent macro-economie en vakdidacticus economie Universiteit Utrecht (F.H.vanderSalm@uu.nl)
Marc Schramm, universitair docent internationale economie Universiteit Utrecht (M.C.Schramm@uu.nl)
Werkwijze
We hebben iedere vraag van het CE economie vwo 2024 eerste tijdvak eerst zelf en apart van elkaar gemaakt en daarna overlegd om tot een gezamenlijk antwoord te komen. Daarna hebben we onze antwoorden vergeleken met het correctievoorschrift zoals dat op 24-05-2024 gepubliceerd is op examenblad.nl. In dit stuk rapporteren wij alleen over vragen en/of antwoorden die volgens ons aandacht vereisen.
Examenbespreking
We maken ook een bespreking van het examen in meer algemene zin. Dat is dit stuk niet. Deze algemene bespreking bieden wij aan voor publicatie in het juli-nummer van het Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs.
Beschouwing van het correctievoorschrift
We vragen alleen aandacht voor het correctievoorschrift als er volgens ons sprake is van één van twee mogelijkheden:
- Alternatief – Het correctievoorschrift is volgens ons correct maar er zijn ook andere, correcte antwoorden;
- Onjuist – Het correctievoorschrift is volgens ons niet (geheel) correct. Dit betekent niet dat de betreffende vraag moet vervallen, maar dat er wat ons betreft een aangepast antwoord gebruikt moet worden bij de correctie. Dat antwoord geven we ook.
Beschouwing vragen
We vragen alleen aandacht voor een vraag als er volgens ons sprake is van één van twee mogelijkheden:
- Verwarring – De vraag is niet zuiver gesteld waardoor er verwarring kan optreden;
- Onjuist – De vraag is niet correct en kan niet worden beantwoord.
Disclaimer
Het correctievoorschrift zoals dat door het CvTE wordt vastgesteld, is leidend bij de examencorrectie. Wij vervullen geen enkele rol bij het CE economie, noch bij de constructie van het examen noch bij het opstellen van het correctiemodel. We voelen ons wel sterk betrokken bij het economieonderwijs in het vo en schrijven deze beschouwing met als enige doel om docenten te helpen.
Opgave 1: Duurzaam stimuleren | |
4 | Oordeel opgave:VerwarringToelichting: Economische doelmatigheid = optelsom van het consumenten- en producentensurplus (syllabus vwo, artikel D3.4). Op een markt met volkomen concurrentie neemt deze optelsom altijd toe als de productie bij marktevenwicht stijgt door een evenwijdige verschuiving van de aanbodlijn. In de opgave wordt een soort ‘netto’ optelsom gevraagd. Dat kan een ander antwoord opleveren (de waarde van de optelsom daalt) maar eenduidig is dat niet. |
Oordeel correctievoorschrift: Alternatief Toelichting: zie afbeelding onder de tabel Totaal surplus (= optelsom consumenten- en producentensurplus) zonder subsidie = oppervlakte van driehoek ABC. Totaal surplus met subsidie = oppervlakte van driehoek DEC. Toename totaal surplus zoals dat op deze markt gerealiseerd wordt door de subsidie = oppervlakte van vierhoek DEBA. Totale uitgave aan subsidie = oppervlakte van vierhoek HEFG. Als dit wordt afgetrokken van oppervlakte van vierhoek DEBA blijft over oppervlakte van driehoek EFB. Dit laatste is gearceerd in het antwoordmodel (hiervoor moet wel een geometrische puzzel worden opgelost, want HEFG is een vierkant en DEBA een trapezium; wanneer DEBA naar beneden gedraaid wordt en punt H op punt D wordt gelegd, ontstaat er een driehoek DAG die gelijk is aan de driehoek DBF; deze vormen samen het oppervlak EFB.) Waarom de totale uitgave aan subsidie van de toename van het surplus door de subsidie afgetrokken moet worden, is niet direct duidelijk. Bovendien, om het subsidiebedrag middels belastingen ergens anders in de economie op te halen, ontstaat er ergens anders een verstoring (d.w.z. een daling van de economische doelmatigheid aldaar). Hoe groot die verstoring is, is onbekend. Je kunt dan weer wel betogen dat die verstoring ten minste zo groot is als het opgehaalde subsidiebedrag (maar helemaal zeker is dat niet). Kortom: antwoorden die het totale subsidiebedrag niet aftrekken van de toename in het totale surplus, en dus vierhoek DEBA arceren, zouden ook goed gerekend kunnen worden. | |
5 | Oordeel opgave: Verwarring Toelichting: Deze opgave kent drie problemen. Ten eerste introduceert de opgave een nieuw kostenbegrip zonder het te definiëren. Want ‘constante kosten per product’ bestaan niet (althans, niet in de economische literatuur; ze zijn ook geen onderdeel van het examenprogramma). Want álle kosten, zoals marginale kosten, gemiddelde kosten, gemiddelde variabele kosten, etc. kunnen constant zijn. Iedere interpretatie van dit nieuwe kostenbegrip (en de bijbehorende doorrekening) is daarmee juist. Ten tweede, het begrip ‘proportioneel variabele kosten’ is géén onderdeel van de vwo-syllabus (wel van de havo-syllabus). Leerlingen zijn daarom in principe vrij om ook dit begrip zelf te interpreteren. Ten derde, uit de opgave wordt wel duidelijk dat er op beide markten sprake is van volledige mededinging maar niet of de situaties in figuren 1 en 2 gaan over de korte termijn (waarbij individuele aanbieders winst kunnen maken) of op de lange termijn (waarbij er sprake is van toetreding net zolang totdat geen enkele aanbieder nog winst maakt). Dit laatste onderscheid is cruciaal om deze opgave te kunnen beantwoorden. |
Oordeel correctievoorschrift: Alternatief Toelichting: Iedere correcte berekening plus uitleg uitgaande van de eigen interpretatie van de nieuw opgevoerde begrippen, zou gehonoreerd moeten worden. Een correcte berekening plus uitleg waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat Knop wel of niet zal blijven produceren uitgaande van het marktevenwicht op lange termijn (en niet het marktevenwicht op korte termijn, zoals het antwoordmodel (impliciet) doet), zou ook gehonoreerd moeten worden. | |
6 | Oordeel opgave: Verwarring Toelichting: De opgave gaat uit van twee markten waarbij er op beide markten sprake is van volledige mededinging. Dat betekent o.m. dat het aangeboden product homogeen is – voor beide markten bestaan er geen (imperfecte) substituten. Dat betekent dat iedere kruislingse prijselasticiteit een waarde van nul heeft. |
Oordeel correctievoorschrift: Alternatief Toelichting: De kruislingse prijselasticiteiten zijn beide positief: producten op markten A en B zijn onderling substitueerbaar. Redenering in het antwoordmodel: door een prijsdaling op markt B zal de vraag op markt A afnemen. En hierdoor daalt de productie op markt A met bijbehorende reductie van CO2-uitstoot. Maar dit is niet het hele verhaal. Want beide kruislingse prijselasticiteiten zijn positief. Een leerling kan bedenken dat dat niet zomaar gegeven is. Verder redenerend: door de daling van de prijs op markt A daalt de vraag op markt B. En daarmee de prijs en de verhandelde hoeveelheid op markt B. Deze (nieuwe) prijsdaling op markt B zorgt voor een verdere daling van de vraag op markt A, en zo verder. Waar dit proces zal stoppen, is niet te achterhalen uit de context van de opgave. Maar dat een eenmalige redenering zoals in het antwoordmodel juist zou zijn, volgt ook niet uit de context van de opgave. Kortom: dynamische redeneringen zouden ook gehonoreerd kunnen worden (misschien wel extra). | |
Opgave 3: Valutaverzekering | |
16 | Oordeel correctievoorschrift: Alternatief Toelichting: De kosten zijn deels verzonken. Onderhandelen moet je leren. De kosten die zijn gemaakt om algemene onderhandelingsvaardigheden op te doen en die elders (bij een andere onderhandeling) kunnen worden ingezet, zijn geen verzonken kosten. Alleen dat deel van de onderhandelingskosten die specifiek met Tradesure te maken hebben, zijn verzonken kosten (voor zover er in de toekomst niet opnieuw met Tradesure onderhandeld gaat worden overigens). |
Opgave 5: Vissen naar winst | |
23 25 26 28 | Oordeel opgave: Verwarring Toelichting: De relatie tussen welvaart (zoals gedefinieerd in het examenprogramma) en de vraag naar goederen en diensten, is niet (eenduidig) gedefinieerd in het examenprogramma. Iedere interpretatie van deze relatie is daarmee correct. Het antwoordmodel gaat ervan uit dat met ‘toegenomen welvaart’ wordt bedoeld dat huishoudens een hoger reëel inkomen hebben. Dat is een interpretatie, maar niet de interpretatie in het examenprogramma. Sterker nog, uit het examenprogramma wordt simpelweg niet duidelijk wat er bedoeld wordt met toegenomen welvaart in relatie tot een verandering van een (de) vraag naar goederen en/of diensten. Oordeel correctievoorschrift: Onjuist en een alternatief Toelichting: (i) Áls er al wordt geconcludeerd dat toegenomen welvaart betekent dat ‘de’ vraag gestegen is, dan is het antwoord incorrect. Want een stijging van de vraag betekent niet vanzelfsprekend een minder prijselastische vraag. De waarde van de prijselasticiteit wordt bepaald door de helling van de vraaglijn (dQ/dp) en de plaats op de vraaglijn (p/Q). In een situatie van meer welvaart kan de vraaglijn verschoven zijn maar kan (daarnaast) ook gekanteld zijn. En dan kan er ook nog een andere plek op de vraaglijn als evenwicht uitrollen. Kortom: na een vraagtoename kan iedere willekeurige waarde van de prijselasticiteit ontstaan. (ii). Er bestaat geen relatie tussen de omvang van de vraag en consumentenvoorkeuren. Het is wel zo dat bij toe- en afnemende meeropbrengsten aan de aanbodzijde er ruimte is voor meer verschillende aanbieders bij een grotere vraag. En daarmee zou er een markt van monopolistische concurrentie kunnen ontstaan. Oordeel opgave: Verwarring Toelichting: Spelboom 1 zorgt voor verwarring. Want er lijkt nu opeens sprake te zijn van een sequentieel (volgtijdelijk) spel waarbij eerste Syrap een actie kiest, daarna Nednol en daarna Dirdam. Waarom de twee kartelleden Dirdam en Nednol na elkaar hun actie kiezen, en niet gelijktijdig zoals in Matrix 1, zorgt voor verwarring. Het is ook niet logisch – juist in kartels wordt er over prijzen gesproken waarbij kartelleden tegelijkertijd hun prijs bepalen. Oordeel correctievoorschrift: Onjuist Toelichting: Een juist antwoord moet (i) dit evenwicht bepalen, en (ii) dit evenwicht beschrijven. Beide worden in het antwoordmodel niet goed gedaan. Het begrip strategie wordt in het antwoordmodel verkeerd gebruikt. Dirdam heeft geen dominante strategie maar een dominante actie. Een juist antwoord: (i) Het Nash-evenwicht is op te lossen met achterwaartse inductie in Spelboom 1. Daaruit volgt: {Syrap, Nednol, Dirdam} = {lagere prijs, -, -}. Dat komt overeen met de onderste tak in Spelboom 1. (ii) Dirdam zal altijd zijn prijs verlagen, welke actie Nednol en Syrap ook kiezen. Nednol weet dit en zal daarom ook altijd zijn prijs verlagen, welke actie Syrap ook kiest. Syrap weet dit, van zowel Nednol als Dirdam. En daarom zal Syrap toetreden met een lagere prijs. Oordeel opgave: Onjuist Toelichting: Verschillende economische scholen gaan uit van dezelfde economische kringloop. En dat is logisch, want een economische kringloop is niets meer en niets minder dan een boekhoudkundig overzicht van een economie waarbij er verschillende stromen simpelweg worden geregistreerd. Het is deze, volkomen onomstreden boekhouding die ten grondslag ligt aan de nationale rekeningen. Een economische kringloop laat geld- en goederenstromen zien tussen verschillende actoren in een economie en is per definitie altijd in balans. Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verschillende economische scholen. Hoewel kringloopmodellen soms Keynesiaanse modellen genoemd worden, vanwege de focus op bestedingen, is het daarmee niet zo dat economen van andere economische scholen – zoals de nieuw-klassieken – veronderstellen dat deze kringloopmodellen niet opgaan. De kringloop in Figuur 1 veronderstelt dat de effectieve vraag (EV) en het nationaal inkomen (Y) elkaar beïnvloeden en tegelijkertijd aan elkaar gelijk zijn. Alle economische scholen onderschrijven dit want dit is simpelweg een boekhoudkundige definitie. Kortom: wat er gevraagd wordt is onjuist. Leerlingen kunnen deze vraag niet beantwoorden. Oordeel opgave: Onjuist Toelichting: De (macroeconomische) productiefunctie laat zien dat bij een toename van de hoeveelheid arbeid (en gelijkblijvende waardes voor K en A) het potentieel nationaal inkomen toe zal nemen waarbij er sprake is van afnemende meeropbrengsten gemeten in reëel nationaal inkomen. Dit reële nationale inkomen zegt niets over winst. Wat er bedoeld wordt met marginale winst is onbekend. Het is geen begrip uit het examenprogramma. En het is ook geen onderdeel van de methodologie van een macroeconomische productiefunctie. Sterker, in een economie waarbij alle markten volkomen concurrerend zijn, is iedere extra winst als gevolg van de inzet van een extra eenheid arbeid (als dat bedoeld wordt met marginale winst) in het evenwicht altijd gelijk aan nul. De ‘marginale winst’ kan dus niet afnemen. Kortom: wat er gevraagd wordt is onjuist. Leerlingen kunnen deze vraag niet beantwoorden. |