Terwijl wij nog genieten van de zomer, maken kinderen zich op voor het nieuwe schooljaar. Een jaar vol verwachtingen die ze moeten waarmaken. Maar kunnen ze die blijven waarmaken, ook na het voortgezet onderwijs?
Bijna één op de tien jongeren tussen de 15 en 25 jaar zat vorig jaar niet op school en had ook geen havo-, vwo- of mbo-diploma. Dat aandeel lag in 2001 nog op 15 procent, aldus het Centraal Bureau voor de Statistiek afgelopen april.
Volgens het Ministerie van OCW is het aantal leerlingen dat in het schooljaar 2008-2009 voortijdig is gestopt fors gedaald. 42.600 leerlingen verlieten voortijdig de school. In 2002 waren dat er nog 71.000. Daarmee komt de landelijke doelstelling in zicht van maximaal 35.000 dropouts in 2012.
Het percentage onvoldoende gediplomeerde schoolverlaters ligt overigens bij jongens (13 procent) hoger dan bij meisjes (7 procent).
OCW is dus hard bezig om het aantal vroegtijdige schoolverlaters terug te dringen. Zoals middels de in 2009 geïntroduceerde één-loketaanpak voor het melden van verzuim, het digitaal verzuimloket. Alle initiatieven van OCW zijn gebundeld op de site www.aanvalopschooluitval.nl die net in een nieuwe jas is gestoken.
De belangrijkste risicosituaties volgens het onderzoek ‘Belevingswereld van voortijdig schoolverlaters’ uit 2008 zijn probleemsituaties thuis, schoolklimaat/pesten/ruzies en schoolprestaties of verkeerde schoolkeuze. In het onderzoek staat ook beschreven dat jongeren hechten aan persoonlijke aandacht en betrokkenheid van de school. Sommige jongeren verbaasden zich over het gebrekkige spijbelbeleid van hun school. Jongeren willen ‘gekend’ zijn, zoeken in feite naar structuur en ‘hechting’.
Een mooi voorbeeld van een succesvolle aanpak van het herstellen van die hechting is het Amerikaanse project City Year. In de VS zijn de problemen wel iets groter dan hier: iedere 26 seconden stopt daar iemand met school. In Amerika zegt 69% van de schoolverlaters dat ze niet gemotiveerd zijn of geïnspireerd worden om hard te werken. Hierdoor verliezen ze structuur en hechting en vallen ze dus tussen wal en schip.
City Year is een door de overheid gesteund programma dat 17- tot 24-jarigen inbrengt als coach op scholen voor een periode van tien maanden. Jongeren die weten hoe het is om kind of jong te zijn. Die weten wat de problemen kunnen zijn, die de taal spreken en graag hun steentje willen bijdragen. Vier dagen in de week (op vrijdag krijgen ze zelf les). Niet alleen op het VO maar ook in het hoger onderwijs, in meer dan 20 steden.
City Year is opgericht in 1988 en heeft nu ongeveer 1600 jongeren aan zich weten te verbinden die ongelooflijk enthousiast zijn. Dat blijkt uit de berichten op Facebook van de jongstgedienden, maar ook uit de reacties op Twitter. Een artikel in de Chicago Tribune van 29 juni jl. zegt het mooi met de kop: City Year fills the gap with real-life lessons. En zo voelt Barack Obama het ook. Docenten en scholen kunnen het niet alleen, ze hebben hulp nodig van anderen.
Maar ook bij dit soort mooie initiatieven die deels afhankelijk zijn van giften ligt de commercie op de loer. Want in hoeverre mag een bedrijf zich bemoeien met dergelijke projecten, zoals bijvoorbeeld PepsiCo dat sinds begin 2008 een overeenkomst heeft met City Year. Mag de leverancier van het donkere goud zich mengen in de school en met name in een project waarbij jongeren worden ingezet als rolmodellen?
In hoeverre mogen commerciële bedrijven problemen zoals voortijdig schoolverlaten helpen aanpakken?
Laat uw collega’s weten hoe u hierover denkt. Hier op deze blog.