Onderwijs is altijd in beweging. We blikken terug op belangrijke ontwikkelingen en beleid door de jaren heen. Deze week: de citotoets.
Psycholoog en wiskundige Adriaan de Groot (1914-2006) was erg kritisch op het Nederlandse onderwijssysteem. Hij vond dat de scholing van kinderen en de verwijzing naar het vervolgonderwijs te afhankelijk was van afkomst en leraar. Hij miste een systeem dat het niveau van de leerlingen kon meten, zónder vooroordelen. De Groot ontwikkelde daarom een objectieve meerkeuzetoets, naar Amerikaans voorbeeld.
De ideeën van De Groot kregen bijval van premier Cals, die als onderwijsminister de Mammoetwet van 1968 invoerde. In 1968 werd het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) opgericht. Het eerste product van dit instituut, geleid door De Groot, was de Citotoets.
Omdat de toets uit meerkeuzevragen bestond, kon deze nagekeken worden door een computer – ongeveer zo groot als een half klaslokaal. Naast objectief, was de toets dus ook nog efficiënt en kostenbesparend.
Tegen kansenongelijkheid
Sceptici waren bang dat de Citotoets als een onverbiddelijk selectiemiddel zou dienen. Een leerling die een slechte dag had, kon zomaar op een te laag niveau terechtkomen. Dat was echter niet het doel van de toets. Ook toen al was de toets bedoeld als húlpmiddel voor schoolleiders of leraren bij hun schooladvies. De Groot vond het jammer om te zien dat ‘zijn’ citotoets toch te veel als selectiemiddel werd gebruikt.
Deze discussie over kansengelijkheid speelt nog steeds. De verschillende doorstroomtoetsen worden vanaf het schooljaar 2023-2024 eerder afgenomen, zodat alle leerlingen de kans hebben zich na de uitslag in te schrijven bij een school die past bij hun (wellicht opgeschaalde) niveau. Zelfs de naam ‘doorstroomtoets’ is gekozen om te laten zien dat leerlingen uit groep acht zich blijven ontwikkelen, óók nadat zij de toets hebben gemaakt. Zo zie je maar dat onderwijsdiscussies vaak, in dezelfde of een iets andere vorm, terugkomen.