‘Dames en heren, het volgende getal is… 7 x 5. Ik herhaal: het volgende getal is de uitkomst van 7 x 5!’ Je kunt een speld horen vallen in groep 4, waar ik tot de voorjaarsvakantie met veel plezier inval. Ik zie de leerlingen in hun hoofd de tafels opdreunen. Vervolgens speuren ze op hun bingokaart en krassen ze – als ze geluk hebben – nummer 35 door.
Als een doorgewinterde bingoleider zit ik aan de instructietafel met mijn boeltje. Bij de kantoorboekhandel heb ik voor een prikkie duizend bingokaarten op de kop getikt en bij mijn ouders heb ik een vintage bingomolen uit de kast getrokken. In groep 4 ben ik op de donderdag en vrijdag bezig de betrokkenheid en motivatie tijdens de rekenles te vergroten. Aan het einde van de week is dat namelijk hard nodig en dus doen we dat op deze manier. Met bingo. En reken maar dat dit heel serieus wordt gespeeld.
‘Opgelet. Hier komt het volgende getal. Wat is de helft van 50? Ja ja, zoek ’m maar op. De helft van 50!’ Ik klink alsof ik op de kermis sta.
‘Ja! Bingo!’ Redouan vliegt van zijn stoel en toont mij trots zijn bingokaart. ‘Bingo!’ Ook Niels heeft bingo en straalt van oor tot oor. Ik ben terecht blij, want beide heren vinden rekenen ronduit vreselijk (lees: moeilijk). En hoe leuk is het dan dat uitgerekend zij er met de winst vandoor gaan?
We bingoën er vrolijk op los. Voor een vol rijtje kunnen de kinderen een sticker verdienen en bij een volle kaart krijgen ze een prijsje; het uitmesten van mijn juffenkast werpt zo nu en dan zijn vruchten af. Dana is bloedfanatiek en gaat voor de hoofdprijs: een glitterpen. Pepijn wil graag het concentratiespelletje en Sasha heeft haar bingozinnen gezet op een notitieblokje van dolfijnen. Maar het is uiteindelijk Redouan die weer als eerste iets uit de prijzenpot mag grabbelen. Ik ben apetrots op hem. En hij is gruwelijk trots op zichzelf.
Het gerucht van de bingo verspreidt zich als een lopend vuurtje door de middenbouw. En ja, ik had het kunnen verwachten: mijn groep 3 wil nu ook graag het kansspel der kansspelen spelen. Tafelsommen zijn ietwat te hoog gegrepen, dus bingo ik met sommetjes tot 10. Met splitsen, tweelingsommen en de getallenlijn tot 100. Mijn lieve leerlingen rekenen totdat ze zijn uitgeteld.
Zo pendel ik zeven weken lang met mijn retro-bingokoffertje op en neer tussen groep 3 en groep 4, waar dagelijks de bingostrijd losbarst en waar dagelijks de leerlingen spelenderwijs leren rekenen. En – niet geheel onbelangrijk – waar leerlingen (weer) plezier in rekenen hebben en vertrouwen krijgen in zichzelf.
Op de laatste bingodag omt Redouan na schooltijd nog even naar me toe. Met in zijn ene hand zijn winnende bingokaart en in zijn andere hand zijn gewonnen gummetje.
‘Juf? Door jou ben ik rekenen leuk gaan vinden. Ik meen het echt.’ En als hij de klas uit is, roep ik keihard: ‘Bingo!’