‘Ga nog even zitten, jongens.’ Mijn stem slaat over en mijn lijf voelt opeens treurig. ‘Ik moet jullie nog iets vertellen.’ Het is het einde van de gymles en groep 7 lijkt nog niet echt door te hebben dat ik met een Ingrijpende Boodschap wil afsluiten.
Het is begin juni. De kinderen hebben zich behoorlijk in het zweet gewerkt tijdens een pittige circuitles en hijgen nog wat na tegen de muur. Ik kuch, wachtend op de aandacht van de dertig schatjes voor mijn neus. Dan gooi ik het eruit. ‘Ik ga weg.’
Ja, ik ga weg. Weg van de school waar ik al tien jaar met zoveel plezier gymles heb gegeven. Weg van de leukste kinderen van Amsterdam. Weg van die lieve collega’s, die bijna als familie voelen. Volgend jaar werk ik ergens anders. En hoewel dat ook ontzettend leuk is, met nieuwe leukste kinderen en fijne collega’s, voelt het nu even als de domste keus van de wereld.
Want kijk ze daar eens zitten. Amy, die zoveel van zichzelf vraagt en maar heel af en toe tevreden is. Ben, die uit enthousiasme altijd veel te vroeg voor de deur staat. Melle, die me vaak net te hard knuffelt, gewoon omdat het kan. Bram, die altijd zo lekker staat te swingen als er muziek aan staat. Lot, die me vorige week nog een voetbaltrucje leerde en zo bemoedigend zei dat het er echt niet slecht uitzag (dat was een leugen). Stuk voor stuk heerlijke kinderen. En ik ga ze verlaten.
Als de boodschap is doorgedrongen, klinkt er opeens protest. Waarom ga ik weg? Hoe kan ik dat nou doen? Gaat het om salaris? Wie moet dan de sportdag doen? En, ook niet onbelangrijk: hoe moet dat nu met pietengym? Kan ik niet gewoon op mijn vrije dag gym komen geven? Eh, nee. Helaas. Dan haalt Teun nuchter zijn schouders op. ‘Kunnen we dan nu een eindspel doen?’
Tsja, het leven gaat gewoon door.
Of toch niet? Een paar weken later staat de directeur opeens in de gymzaal. Hij heeft een vage vraag over de materialen. Mijn collega van de administratie staat naast hem: ‘Ik neem de kinderen wel mee naar school, dan kunnen jullie even rustig aan doen.’ Ik ben verrast door dit plotselinge bezoek, maar besluit niet moeilijk te doen en onze directeur een tour langs afgekeurde toestellen te geven. Hij luistert half, blijft maar op zijn horloge kijken, en legt dan plotseling een hand op mijn schouder. ‘Kom. We moeten gaan.’ Gaan?
Samen lopen we door de straat richting school. Geroezemoes zwelt aan. Vlak voor de poort opnieuw die hand op mijn schouder. ‘Wacht hier.’ Bedremmeld blijf ik staan. Mijn hart bonkt. Niet veel later word ik gewenkt. Ik stap het schoolplein op en zie daar álle kinderen staan. Ze zwaaien en dansen en ik breek. Volledig. De tranen stromen over mijn wangen en ik weet niet waar ik moet kijken. Wat is dit ongelofelijk bijzonder.
Zodra de muziek stopt, rent Melle naar me toe. Weer die knuffel. Het is het startsein voor de rest: in een mum van tijd ben ik omringd door een menigte joelende kinderen. Ik huil, knuffel en kus. Een warmer afscheid had ik me niet kunnen wensen. Dit vergeet ik nooit meer.
Een halfuur later, wanneer het schoolplein langzaam weer leegstroomt, draait Melle zich nog één keer om. ‘Juf? Tot ooit?’ Ik veeg de uitgelopen mascara onder mijn ogen vandaan en lach hem toe. Ja. Tot ooit.