Het is juli. Het schooljaar is alweer bijna achter de rug. Niet zomaar een schooljaar: mijn eerste als juf voor de klas. Geen mentor of pabo om op terug te vallen. Het echte werk. Tijd voor bezinning: wat heeft het me gebracht?
In augustus waren mijn verwachtingen nog hooggespannen en werd mijn blik regelmatig vertroebeld door romantische gedachten: groep 3, het wonderlijke leerjaar waarin de fantastische wereld van het lezen zich openbaart. Het jaar waarin die kleine schatjes zich gaan verdiepen in getallen en steeds moeilijker wordende rekenproblemen. Het jaar waarin je het spelen en leren nog zo mooi kunt combineren. Het jaar waarin de kinderen ademloos aan je lippen hangen, knutselen alsof hun leven ervan afhangt, worstelen met pengrepen en steeds zelfstandiger zullen worden. Het jaar waarin de groep gevormd wordt – een heerlijke, lieve, rustige, enthousiaste en betrokken groep, uiteraard.
Think again.
Groep 3 is zwáár. Hoewel het bovenstaande allemaal waar is, blijkt het een enorme klus om te klaren. Het snoezige klasje dat ik voor ogen had, blijkt een roedel monstertjes. Ze wiebelen, krioelen, friemelen en frummelen. Ze raken constant hun spullen kwijt en hebben geen idee hoe dat op te lossen is. Ze maken ruzie, en nét als ik besluit het te bespreken in de klas, blijkt alles alweer uitgepraat. Ze zijn vanaf een week voor hun verjaardag al niet meer te houden. Ze zijn veel te eerlijk (‘Ik vind je stom, want je schrijft zo lelijk’). Ze nemen stiekem hapjes van elkaars traktatie. En, mijn hemel, ze plassen op de wc-bril.
Elke vrijdagmiddag, zodra ik de kinderen weer heb overgedragen aan hun ouders, plof ik neer achter mijn bureau. Even niets. Staren en opladen. Er wachten stapels nakijkwerk, ik moet inschrijflijsten maken voor de leesouders, de nieuwe werkboekjes moeten uit het magazijn gehaald worden, er liggen nog potloden onder de tafels en over een half uur heb ik een vergadering – maar héél even wil ik gewoon helemaal niets.
En juist op zulke momenten gebeurt het. De glimlach op mijn gezicht breekt door. Ik denk aan Lucie, die ik vanmiddag betrapte met een geheime spionnenpen in haar rekenboek (‘Je denkt dat er niets staat, maar dat lijkt maar zo. Je mag mijn magische lampje wel lenen voor het nakijken, juf!’), en aan Mees, die tijdens het lezen het hokje ‘geluk’ aanvinkte bij het zien van drie taartjes (eigenlijk was het goede antwoord ‘gebak’, maar geef hem eens ongelijk). Ik denk aan Jente, die het nog zo moeilijk vindt in de klas, maar mij bestookt met tekeningen voor ‘juv vlorje’. Ik denk aan Daniël, die zo stralend stond voor te lezen uit zijn moeilijke boekje, en aan Jip, die nog steeds in spiegelschrift schrijft maar vandaag aarzelend voor me stond: ‘Moet de ‘g’ niet eigenlijk zó?’ Ik grinnik bij de gedachte aan het moment na het overblijven, waarop de kinderen zich voor me hadden verstopt in de klas (‘VERRASSIIIIIING!’), en het plotselinge heftige gesprek over potloden (‘Je moet ze nóóit te scherp slijpen, want dan kan je de punt in je oog krijgen en ben je voor altijd blind.’). Een gevoel van trots bekruipt me als ik opeens de stopwatch nog op het digibord zie staan: 4 minuten en 33 seconden, toch geen slechte tijd voor de klassikale vrijdagmiddagschoonmaak van het klaslokaal (al hebben ze de potloden onder tafel blijkbaar over het hoofd gezien).
Ja. De derdegroepers zijn draken, maar wel heerlijke draken. Hoewel ik ze soms achter het behang zou kunnen plakken, wil ik ze toch ook niet missen. Het is een bijzondere groep, waarin het soms flink aanpoten is om je doelen te bereiken – maar de vele magische momenten tussendoor maken het alle moeite waard. Doe mij nog maar zo’n jaar!