‘Jongens, tafels uit elkaar!’ Er klinkt geschuif over de vloer. ‘Ja, zo, ja.’ De kinderen verspreiden zich door het lokaal. ‘Nee,’ ik wijs naar Malou, ‘tégen de muur. En Noam? Gezicht naar voren.’
Groep 3 gaat een toets maken. In ons kleine lokaaltje, waar alles passen en meten is, valt het niet mee om snel en soepel in de toetsopstelling te komen. Tel daar de eigenwijze onbehouwenheid van een groot deel van de groep bij op en je hebt een heuse uitdaging. Deze keer mag ik niet klagen, het lijkt in één keer goed te gaan.
Dan spot ik Charlie, die vanuit de achterkant van het lokaal haar tafel helemaal naar voren heeft geduwd, een spoor van scheefstaand meubilair achterlatend. Tevreden zit ze daar, naast haar vriendin. Eh, nee. Terug, jij.
Ik draai me om en zie Joël huilen. Hij zit klem tussen Lennox en Dani, die iets te enthousiast in toetsopstelling zijn gevlogen. Schuldbewust kijken ze naar hun klasgenoot. ‘Sorry,’ stamelt Dani, terwijl Lennox de tafels weer uit elkaar duwt.
Goed. Dit lijkt er meer op. ‘Als het goed is, hebben jullie allemaal je potlood klaarliggen en kunnen we beginnen.’ Ach, natuurlijk niet. Zes kinderen springen op om nog even snel te slijpen. In de hoek van het lokaal valt een bakje slijpsel om. Oh nee. Weet je wat? Laat maar even liggen.
Opeens krijg ik het warm. Gut, waar heb ik de toets eigenlijk? Net had ik ’m nog in mijn handen. Lichte paniek overvalt me. ‘Jongens,’ vraag ik in een opwelling, ‘help eens mee zoeken?’ Iedereen vliegt direct van z’n plek. Verdorie, Floor, niet handig dit. Het lokaal wordt overhoopgehaald, maar er is geen toets te vinden. Wat nu? Oh, oeps, wacht. Toch wel. Op m’n stoel. Ga maar weer zitten allemaal.
Plotseling krijg ik Elias in het vizier. Hij heeft niet zoveel meegekregen van alle reuring in de klas en zit zoet draken te tekenen op zijn antwoordvel. ‘Lieverd, nee. Nee, nee, nee.’ Ik gris het vel van z’n tafel en constateer dat het niet meer te redden valt. Even snel een reservekopie maken.
Als ik terugkom in de klas, waar inmiddels weer gezellig wordt gekletst, klap ik luid en duidelijk in mijn handen. ‘Lieve kinderen,’ verzucht ik, ‘het heeft even geduurd, maar volgens mij zijn we er nu allemaal klaar voor. Laten we beginnen met de toets!’
Het lijkt te lukken – maar na het eerste dicteewoord, gaat er een langzame vinger de lucht in. Het is Rein, die me dromerig aankijkt. ‘Juf? Ik heb geen potlood.’ Mijn geduld is op, net als mijn reservevoorraad potloden. ‘Heeft iemand snel iets te leen voor Rein?’ Vijfentwintig laatjes worden met veel lawaai opengerukt. Er valt opnieuw een bakje met slijpsel. Nida vindt een extra potlood. Eindelijk kunnen we door.
Maar daar staat de overblijf voor de deur. Is het al zo laat?! ‘Jongens en meisjes,’ murmel ik, verslagen door de tijd, ‘ruim alles maar weer op.’ Vanmiddag proberen we het opnieuw.