En dan is het moment aangebroken dat je na je zwangerschapsverlof weer aan het werk gaat. Met pijn in het hart zwaai je je lieve kleine baby uit, die door vader naar de kinderopvang wordt gebracht. Je veegt de traan van je wang en stapt op de fiets. Met kolfspullen, want dat kun je wel combineren met je baan voor de klas.
Anderhalf uur later praat ik met een groep kinderen, die ik pas net ken, over baby’s, borstvoeding en het leed dat kolven heet. ‘Maar,’ Sara kijkt me verward aan, ‘is dat dan net zoiets als bij koeien?’ Ik knik. Ja, de romantiek is helaas ver te zoeken. Het blijft even ongemakkelijk stil. ‘Vet handig!’ roept Mingus dan opeens uit. ‘Anders zou je natuurlijk ontploffen!’ Ik bedank hem voor deze positieve kijk op de zaak en graai dan m’n spullen bij elkaar. Mijn collega is zojuist binnengekomen om het even over te nemen: tijd om de koe te melken.
Maar waar? In deze school is werkelijk elke vierkante centimeter benut, bezet of voorzien van ramen die vrijwel direct grenzen aan de woningen van de buren. Dus een ware zoektocht volgt. Een logische eerste keus lijkt het toilet: groot genoeg en met een handig slot. In de praktijk blijkt dat een belabberd idee. Niet alleen ontneem ik vier juffen en een meester hun plaspauze, vooral het (afwezige) gevoel van hygiëne geeft me de kriebels.
Poging twee: het schoonmaakhok. Op een klein krukje – met mijn voeten op de stofzuiger en stapels emmers om me heen – zet ik het apparaat aan. Het gebrom klinkt door de ruimte. Als een collega besluit dat dit hét moment is om haar rapporten te printen op de naastgelegen kopieermachine, en ik alleen maar kan wensen dat zij mij niet net zo hard hoort als ik haar, besluit ik dat ook dit geen geschikte plek is.
Mijn tocht vervolgt zich langs een magazijn vol oude boeken (waar het licht op de deur aangesloten is en ik mijn tijd met een zaklamp doorbreng), een papieropslag (waar de conciërge net heel nodig bij moet om de printer weer te vullen) en een fantastisch kamertje met slechts één minpunt: de grote glazen deur.
Net als ik het wil opgeven, komt de ICT’er naar me toe: ‘Je mag mijn ruimte wel gebruiken, als je wilt?’ Hij wijst naar een krappe inloopkast, vol zoemende computers, een volgepropt bureautje en een flikkerend peertje aan het plafond. Het is perfect. Ik kan hem wel zoenen.
Dus nu zit ik daar. Drie keer per dag is het mijn domein. De webcams zijn vakkundig afgeplakt om de kans op succes van Russische hackers tot nul te reduceren, foto’s van de baby heb ik in de aanslag en het stoeltje staat tegen de warme computerkasten geleund – het is er heerlijk. Dat er af en toe een nieuwsgierig kind aan de deurklink hangt, neem ik voor lief. Met de sleutel stevig in het slot voel ik me veilig. Opeens zie ik mezelf zitten, in een reflectie van een glimmende laptop. Ik grinnik hardop. Wat ben ik toch aan het doen? Dacht ik dat kolven en lesgeven makkelijk te combineren zouden zijn? Hell no! Maar met lieve collega’s kom je gelukkig een heel eind. Een koe zou er jaloers op zijn.