Het is zo’n dag waarop alles mis gaat. Ik mep de wekker ’s ochtends uit, in de volle overtuiging dat het zondag is. Twintig minuten later schiet ik recht overeind met het besef dat het weekend toch echt voorbij is. Eigenlijk weet ik dan al genoeg. Het wordt zo’n Vreselijke Dag.
Ik haast me naar beneden, spring onder de douche (de shampoo blijkt op), hijs me in de kleren van gisteren, lepel een schaaltje yoghurt naar binnen (drie dikke klodders op mijn zwarte shirtje), poets mijn tanden (nieuwe klodders op mijn zojuist verschoonde shirtje) en spring op de fiets. Drie straten verder realiseer ik me dat ik mijn portemonnee op tafel heb laten liggen. Jammer dan. Geen tijd om om te keren.
Als ik voor de school sta en driftig in al mijn zakken voel, blijken mijn sleutels uiteraard nergens te vinden. Een collega laat me binnen, waarna ik dankbaar richting lokaal ren. Terwijl de computer tergend langzaam opstart, haal ik nog even snel een kop koffie. Die zal ik wel nodig hebben vandaag.
Een paar minuten later komen de eerste kinderen binnen. Met een enigszins trots gevoel sta ik bij de deur: ik ben precies op tijd, dat heb ik toch maar mooi voor elkaar gekregen. Terwijl ik in relatieve rust iedereen een hand geef, merk ik niet dat de kleine, enthousiaste Lotte op me af komt rennen. Ze vliegt me om de hals. De koffie vliegt door het lokaal.
Oké. Geeft niet. Kan gebeuren. Terwijl ik op zoek ga naar een doekje (waarom kan ik dat nergens vinden?) komt een verbaasde Sam op me af. ‘Juf, waarom moeten we dezelfde dingen doen als gisteren?’ Hij wijst naar de dagplanning. Ai, vergeten! Ik duw hem de bordenwisser in de hand: ‘Omdat je juf er niet bij is met haar hoofd. Veeg jij het even weg?’
Het doekje is inmiddels terecht, maar nog voor ik weer bij de koffie ben, word ik aangesproken door een moeder. Ze heeft duidelijk niet in de gaten dat haar timing belabberd is en uit vol overgave haar bezorgdheid over de overblijf – iets met brood en chocoladepasta, maar over haar schouder let ik vooral op de themakast, waar Jayden zojuist tegenaan is gelopen. Alle herfstschatten liggen omver.
Een kwartier later zijn alle ouders de deur uit en daalt de kalmte over me neer. Even ademhalen. Knop om. De rest van de dag zal heus normaal verlopen.
Even lijkt het ook zo te gaan. Tot aan de pauze is er niets te merken van de chaos die mij vanmorgen omringde. Maar dan breekt de hel los. Bij het fruit eten valt de klok van de muur – het glas spat uiteen in duizend stukjes. Zara plast van schrik in haar roze broek. Als Mo, goedbedoeld, wil gaan vegen, blijkt de bezem kwijt. Ik wil helpen zoeken en stap op een grote, weggerolde aardbei. Hou op, hou op!
Het is de druppel. Ik kan het niet meer aan en voel m’n humeur, dat zo z’n best deed om de moed erin te houden, de verkeerde kant op gaan. Ik begin te mopperen en te zeuren. Ik ben chagrijnig en kan alleen nog maar snauwen om deze dag door te komen. Het is oneerlijk, ik weet het, maar ik word genadeloos meegezogen in mijn stemming. Die arme kinderen – ze hebben het zwaar te verduren met hun juf.
Als ik aan het einde van de dag de klas gedag zeg, schaam ik me een beetje. Ik voel me slecht en kruip het liefst meteen mijn bed in. Dan komt Yula naar me toe, stralend en opgewekt. ‘Juf, ik vind je zo lief!’ Ik staar haar aan. Echt? Vandaag?
Ze geeft me een dikke knuffel en dan breekt ook mijn glimlach door. Het is een gave: kinderen kunnen altijd, onverwacht, je bubbel van ellende doorprikken. Simpel, maar zo effectief. Ik ben opgevrolijkt en met een goed gevoel loop ik weer naar binnen. Zo. En nu eerst een lekker kopje thee.