Toen ik op de pabo zat, ging er een hardnekkig gerucht rond. ‘Moeilijke kinderen bestaan niet, moeilijke ouders wel.’ Als stagiair maakte ik me zorgen of ik orde zou kunnen houden, maar van medestudenten hoorde ik dat dat niet mijn grootste zorg zou zijn. Want het zijn vooral de ouders die het leven van leerkrachten zuur maken. Naïef als ik was, sloeg ik dat in mijn juffen-DNA op.
En inderdaad, er zaten lastige exemplaren bij. Zoals de ouders die dachten dat ik slechts één kind in de klas had: hún kind. En ouders die niet met elkaar overweg konden. Ik ben ooit zelfs tussen twee vechtende moeders gesprongen. Hun kinderen keken verbouwereerd toe. De ergste ouders bleken degenen die zelf ‘verstand van onderwijs’ hadden. Zoals een ouder die tijdens een oudergesprek mijn duo-collega onder druk zette met het argument: ‘Ach, jij kent natuurlijk de praktijk, maar ík studéér onderwijskunde aan de úniversiteit.’ Toevallig zat ik bij datzelfde gesprek en was ik net bezig met mijn afstudeerscriptie voor onderwijskunde. ‘Wat grappig,’ antwoordde ik ironisch, ‘studeert u ook in Leiden?’ Toen krabbelde deze vader terug. Het bleek om een korte cursus te gaan en eigenlijk was hij pas net begonnen…
Betrapt op vakjargon
Ik nam me voor dat als ik ooit moeder zou worden, de leerkrachten geen last van me zouden hebben. Ik verzweeg mijn pabo-achtergrond en schreef op het inschrijfformulier van mijn kind dat ik tekstschrijver was. Maar bij het eerste oudergesprek van Nathan viel ik meteen door de mand. Ik versprak me. Ik gebruikte het vakjargon van een onderwijsprofessional. Tot mijn verbazing reageerde de juf van Nathan, en onderbouwcoördinator, heel enthousiast. Ze drukte me op het hart om dingen die me opvielen, te zeggen. Alle betrokkenheid bleek welkom. Ouders kunnen gastlessen geven, tijdens oudergesprekken wordt er gelijkwaardig gecommuniceerd (nou ja, meestal dan) en het hele managementteam is makkelijk benaderbaar als je feedback hebt.
De stoute schoenen aantrekken
Wat een professionele en fijne manier om met ouders om te gaan! En het levert ook echt wat op. Als eerste gaf ik door dat Nathan en een paar andere kleuters nachtmerries van het indringende geluid van de schoolbel kregen. Die werd binnen een paar maanden vervangen. Later durfde ik mezelf als flits-moeder op te geven en praatte de juf bij als ik iets bijzonders zag bij de kinderen. Schoorvoetend durfde ik een juf te mailen toen ik me tijdens de lockdown enorme zorgen maakte over de thuissituatie van een klasgenoot van Nathan. De juf legde uit dat ze weinig mocht vertellen, maar dat er meer signalen waren binnengekomen en dat ik deze altijd door mocht geven. En laatst heb ik echt de stoute schoenen aangetrokken. Ik zag dat Nathan en een aantal andere kinderen te weinig uitdaging hadden op een bepaald gebied. Zijn meester had zijn handen vol aan het wegwerken van corona-achterstanden bij andere kinderen en kwam niet aan deze groep toe. Heel voorzichtig mailde ik hem. Zou er iets voor deze groep geregeld kunnen worden? Ik wilde me er niet mee bemoeien, maar zou eventueel misschien zelfs elke week een uurtje op school met ze aan de slag kunnen gaan…? Tot mijn stomme verbazing reageerde hij heel enthousiast. ‘Ja, met jouw achtergrond zeker. Graag!’
En leuk dat ik het vind! Ik heb zo’n respect voor het vertrouwen dat hij mij geeft. Hij kan het echt loslaten. Dat had ik destijds als leerkracht nooit gedurfd. Ik vraag me af: welke kansen heb ik voor mij, de school en vooral de kinderen laten liggen door ouders buiten de school te willen houden? Ondertussen loop ik met groeiend enthousiasme door de school. Het kriebelt. Steeds meer. Schrijven is fantastisch, maar dat onderwijs hè? Misschien ooit? Toch weer?