Informatie is overal: niet alleen op school, maar de hele dag door nemen kinderen informatie tot zich. Maar klopt die informatie wel? Wat is juist en wat niet? Wat zijn feiten, wat meningen? Ga aan de slag met feiten. Taal, rekenen, wereldoriëntatie, mediawijsheid en burgerschap: alles komt aan bod!
Samen weten we meer
Hang A4’tjes in de klas met daarop een afbeelding en het bijbehorende woord. Dat kan van alles zijn: van ‘Airbus A350’ tot ‘axolotl’ en van ‘kimono’ tot ‘Mount Everest’. Geef de kinderen de opdracht om weetjes over elk onderwerp te zoeken (bijvoorbeeld als opdracht op de weektaak). Ze noteren deze op het blad. Ze mogen per onderwerp één weetje noteren. Spreek enkele regels af:
- Een weetje mag maar één keer voorkomen.
- Schrijf netjes en duidelijk.
- Maak goede zinnen en let op de spelling.
- Gebruik je eigen woorden.
- Je mag maar één weetje per onderwerp opschrijven.
Factchecken
Kies elke dag één bewering die de kinderen moeten factchecken. Dat kan een uitspraak zijn van een van de kinderen (of hun ouders!), iets wat ze op sociale media hebben gezien, maar ook iets wat ze die dag bij het nieuws tegenkomen of in een tekst bij een les wereldoriëntatie lezen.
Bespreek aan de hand van een voorbeeld (‘De Chinese muur is vanuit de ruimte met het blote oog zichtbaar’) hoe je dat factchecken aanpakt: stel vast wat de bewering precies inhoudt, onderzoek de bron en stel vast hoe betrouwbaar deze is, check de informatie bij meerdere betrouwbare bronnen en trek een conclusie.
Feitentijdlijn
Het Romeinse Rijk, de Tweede Wereldoorlog, maar ook: een ernstige natuurramp of het leven van een belangrijk persoon. Laat de kinderen een tijdlijn maken over de periode, de gebeurtenis of het leven.
Ze maken de lijn van stroken karton en markeren eerst het begin- en eindpunt. Vervolgens verzamelen ze de belangrijke feiten met bijbehorende jaartallen. Ze denken na over de juiste plek op de lijn. Zijn de jaartallen genoteerd? Dan kunnen ze tekst en eventueel afbeeldingen plaatsen.
Feit en mening
Vraag de kinderen eerst om een lievelingsonderwerp te kiezen. Dat kan van alles zijn: een sport, een club, een stad of een land, eten, een game. Ze schrijven dit in het midden van een groot vel papier. Ze hebben hier twee minuten de tijd voor. Geef vervolgens de opdracht: ‘Wat weet jij van dit onderwerp? Schrijf het er in korte zinnen bij.’ Geef geen verdere uitleg en ga niet in op vragen van de kinderen.
Vertel daarna in een korte instructie wat het verschil is tussen feiten en meningen. De kinderen bekijken hun zinnen nog eens goed en kleuren de feiten blauw en de meningen geel.