Stiekem briefjes doorgeven in de les: je betrapt je leerlingen er vast weleens op. Maar stel dat je er een opdracht van maakt? Met deze doorgeefkaartjes doen de kinderen iets aardigs voor elkaar. Zo maak je de lesdag nog vrolijker.
Zo werkt het
- Kies één kaartje uit. Geef dat kaartje aan een leerling.
- Leg de spelregels uit:
- Op het kaartje staat een opdracht. Verklap niet wat die opdracht is. Voer de opdracht uit. Dat hoeft niet direct, pas als het past bij het moment.
- Heb je de opdracht uitgevoerd? Geef het kaartje dan zo onopvallend mogelijk door aan een volgende leerling. Let op dat de meester of juf het niet ziet!
- Ook deze leerling voert de opdracht uit.
- Geef het kaartje zo steeds door. Tel aan het einde van de dag hoeveel kinderen het kaartje gekregen hebben: elke leerling is 1 punt.
- Wordt iemand ‘betrapt’ op het doorgeven van het kaartje? Dan gaat er 1 punt af.
Tip: Maak eventueel extra afspraken met de leerlingen, zoals:
- Je mag het kaartje niet doorgeven tijdens de instructie en het zelfstandig werken.
- Je mag het kaartje maar één keer per dag ontvangen.
- Spreek eventueel een vaste ‘route’ af als je merkt dat het kaartje vooral aan vriendjes wordt doorgegeven.
Variant: Wie is de mol?
- Kies een kaartje uit. Stop dat kaartje aan het begin van de schooldag, zonder dat de leerlingen het zien, in het laatje van een leerling. Die leerling is ‘de mol’.
- De mol verklapt niet dat diegene het kaartje heeft en voert de opdracht onopvallend uit. Dat mag vaker dan één keer.
- Aan het einde van de dag raden de kinderen wie de mol was, en welke opdracht diegene had.