Vannacht droomde ik dat we vergaderden over onze studenten. We lagen in hangmatten aan het strand en de enige die ons stoorde, was de ober die vroeg of we nog een cocktail wilden. Nippend aan onze Piña Colada hadden we het alleen over alles wat goed ging. Iedereen haalde voldoendes, er werd niet gespijbeld en studenten waren gemotiveerd. De wekker ging, ik rekte me uit en bedacht wat voor dag het was: bijltjesdag.
Ik schuif met mijn kop koffie en mappen vol cijfers aan. De voorzitter heet ons welkom en we starten de vergadering. De studenten die er niet zo goed voor staan, worden uitgebreid besproken. Mijn aandacht verzwakt en ik denk aan mijn droom. Hoe kan het dat we ons vooral focussen op de 5,5 en niet op die 8? Student L. vroeg mij laatst: ’Kunnen we het op de ouderavond vooral hebben over mijn 9 voor pedagogiek, in plaats van mijn 5,5 voor rekenen?’ Ze wilde tenslotte liever de kant op van psychologie, jeugdzorg of iets dergelijks.
Pijn en moeite
Ik zie mezelf staan in het muffe lokaal van meneer Boer, tweeëntwintig jaar geleden. De bruine envelop met citoscores brandt in zijn hand. Iedereen is gespannen. Ik kijk naar het getal dat op het papiertje staat en fiets naar huis. De score van de citotoets was zo laag, dat ze het bijna niet aandurfden mij naar het ‘gewone’ middelbaar onderwijs te sturen. Mijn ouders hebben zich verzet tegen het advies en men liet mij toe op vbo (voorbereidend beroepsonderwijs), niveau B. Met veel pijn en moeite haalde ik mijn diploma. Elke week had ik extra huiswerk voor wiskunde. Elke ouderavond werd gehamerd op dat wat ik juist niet goed kon: wiskunde. Dat ik tienen haalde voor vakken als gezondheidskunde en biologie, dat wisten mijn ouders alleen van mij.
Meer zelfvertrouwen
Marc Lammers, voormalig bondscoach van de hockeydames, zei tijdens een optreden op een congres: ’We werden weer geen olympisch kampioen in 2004, omdat Sylvia Karres slecht was in het aannemen van ballen op de backhand – en dat terwijl we daar zoveel op hadden geoefend. Uren en uren hebben we getraind op dat onderdeel. Ik wilde van een 4 een 6 maken.’ Toen vroeg Marc haar waar ze goed in was. In 2008 werden ze olympisch kampioen en hoe kwam dat? Sylvia Karres mocht doen waarin ze excelleerde en kreeg daardoor veel meer zelfvertrouwen.
Op het mbo had ik het geluk dat er nog geen rekentoetsen bestonden, anders had ik mijn droom nooit kunnen waarmaken. Ik richtte me op waar ik wel goed in was: het begeleiden van groepsprocessen. Ik specialiseerde me hierin door middel van een hbo-opleiding Maatschappelijk werk en een post-hbo-opleiding Omgangskunde. Natuurlijk ben ik met mijn diploma’s wel even langsgegaan bij mijn toenmalige mentor op het vbo. Ik hoor het hem nog zeggen: ’Wie had dat gedacht?’
Wat wil ik als docent en mentor van student L.? Wil ik dat ze van die 5,5 een 7 maakt? Of wil ik dat ze excellent wordt in datgene waar ze nu al goed is? Wordt het brons, of gaan we samen voor goud?
De ouders van L. zitten tegenover mij en kijken me verwachtingsvol aan. Ik denk aan de Piña Colada uit mijn droom en neem een slok koffie. ‘Uw dochter is een kei in het vak pedagogiek, daar zou ze iets mee moeten doen.’ Ik kijk naar links en zie het trotse snoetje van L. De eerste stap naar goud is gezet.
Herken jij jezelf in het blog van Judith? Deel jouw praktijkervaringen via onderstaand reactieformulier.