In het vorige artikel heeft dr. Barbuto via het filmpje een korte inleidende les gegeven over de 5 stadia van Kegan. Ik loop de eerste drie stadia nog even met u door om u in te leiden in de gedachtenwereld van Kegan. Dat geeft me meteen de gelegenheid de leerlingen bij het verhaal te betrekken. Met een aantal leerlingen en hun typische problemen kunt u kennis maken in het bijgevoegde filmpje.
I. (A) Incorporatief – impulsief (0 tot ca. 3 jaar)
In dit stadium zijn kinderen nog niet in staat na te denken over wat ze doen. Daarom hebben ze geen beheersing over de impulsen en hebben baby’s geen middelen om aan te geven wat ze eigenlijk nodig hebben. In het eerste artikel zeiden we al dat baby’s nog niet los zijn van het universum: ze zien geen verschil tussen zichzelf en de omgeving, en kunnen nog geen onderscheid maken tussen subject en object. Baby’s staan pas aan de vooravond van hun bewustzijnsontwikkeling. Daarom zitten ze nog niet bij ons in de klas.
Belangrijk
Het gaat in de les van dr. Barbuto steeds over de vraag wat subject is en wat object. En dit heeft betrekking op de theorie van Kegan. Kegan gebruikt de woorden ‘subject’ en ‘object’ ongeveer hetzelfde als in de grammatica. We noemen iets subject als het controle heeft over wie we zijn (dus onderwerp). Het definieert wie we zijn, we kunnen ons er niet van losmaken. We noemen iets object als we ons er wel los van kunnen maken (dus lijdend voorwerp). We kunnen er besluiten over nemen of erover nadenken, zonder dat het macht over ons heeft. Wanneer iets subject is dan heeft het ons. Wanneer iets object is dan hebben wij het. Met andere woorden subject = zelf, en object = wereld. Denk hier goed over na! Als u hier vragen over heeft, kun u deze altijd stellen. U krijgt altijd antwoord.
I. (B) Impulsief (ca. 3 tot 6 jaar)
Geleidelijk worden jonge kinderen zich bewust van wat ze kunnen doen met de impulsen die ze ervaren. Ze krijgen door dat “huilen” bijvoorbeeld “aandacht” betekent. Kinderen gaan huilen nu bewust inzetten. Dit maakt huilen niet langer onderdeel van subject, maar van object. Ergo: het bewustzijn is gegroeid. In het PO kent men deze leerlingen.
II. Het instrumentele stadium (ca. 6 tot 12 jaar)
De volgende fase noemt Kegan ook wel de dictatoriale (“imperial”) fase. Het kind heeft hier vooral oog voor zijn eigen behoeften. Geleidelijk leert het kind dat die behoeften bij hemzelf horen (dus subject) en dat hij iets moet doen om ze bevredigd te krijgen (subject wordt object). Barbuto spreekt over een directe relatie tussen handelen aan de ene kant, en straffen en belonen aan de andere kant. Hierbij zijn zwart/wit- en oorzaak/gevolg-denken kenmerkend. In dit stadium houdt het kind nog geen rekening met anderen.
III. Het interpersoonlijke niveau (vanaf adolescentie)
In het derde stadium zijn leerlingen steeds beter in staat zich te verplaatsen in de gedachtenwereld van anderen. Ze zien nu in dat er ook anderen zijn met behoeften waarmee rekening gehouden dient te worden. Ook dit is het gevolg van de groei van het bewustzijn. Eerst worden behoeften als zeer persoonlijk gezien, dan wordt ingezien dat een vriendinnetje deze ook heeft en geleidelijk komt het besef dat dit voor alle mensen geldt. Dus ook hier is sprake van “objectificatie” (= subject wordt object).
Er is steeds meer sprake van abstract en hypothetisch denken, waarbij peers een grote rol spelen. Uit onderzoek blijkt dat dit het modale niveau voor volwassenen is. Het is mijns inziens het minimaal vereiste niveau van een jonge docent. En deze is dan ook het onderwerp van het volgende artikel.