Voor het basisonderwijs liggen er behoorlijk wat uitdagende onderwerpen op het bord van de minister: actieplan basisvaardigheden, kansengelijkheid, lerarenbeleid en arbeidsvoorwaarden, NPO-gelden, onderwijshuisvesting … Hoe bereidt hij zich hierop voor? Welke tips heeft minister Wiersma om de werkdruk het hoofd te bieden? En hoe zou hij zelf het liefst een dag voor de groep beginnen?
Dit artikel is eerder verschenen in Praxisbulletin
Minister Wiersma, kunt u in het kort de speerpunten van het huidige beleid beschrijven?
‘Ik wil dat ieder kind het beste uit zichzelf kan halen. Dat begint met goed leren lezen, schrijven en rekenen. Deze belangrijke basisvaardigheden moet iedereen hebben die van school komt. Zo moet je ook digitaal uit de voeten kunnen en kennis hebben over de democratische rechtsstaat en die ook respecteren, zodat je goed kunt meedoen in de samenleving (burgerschap).
Maar sommige kinderen hebben meer nodig. Daarom zorgen we er ook voor dat die kinderen na schooltijd kunnen sporten, techniekles of huiswerkbegeleiding krijgen. Dat hoort niet bij het takenpakket van de leerkracht, maar dat moeten we als samenleving organiseren rond de school.
Belangrijke randvoorwaarde is dat we voldoende en goede leerkrachten hebben
om kinderen verder te brengen. Dat is een grote uitdaging, dus daar werk ik hard
aan, samen met collega Robbert Dijkgraaf. We hebben vorig voorjaar hierover het Onderwijsakkoord gesloten, met 1,5 miljard euro. Dat heeft gezorgd voor een hoger salaris in het primair onderwijs, zodat het voor je salaris niet uitmaakt of je jonge kinderen of pubers lesgeeft. En we investeren in verlichting van de werkdruk, zodat er meer ondersteuners in de school komen die leerkrachten ontlasten. Zo kunnen zij zich meer op lesgeven richten.’
Met welk van deze taken heeft u persoonlijk de meeste affiniteit?
‘Dit werk is bijzonder eervol en het voelt als een grote verantwoordelijkheid om minister te mogen zijn voor basisscholen, middelbare scholen en het speciaal onderwijs. Op bezoek gaan bij scholen en spreken met leraren en leerlingen vind ik het meest waardevol, omdat ik dan zie hoe beleidsplannen uitwerken in de praktijk en ik ideeën opdoe voor verbeteringen. Hier wil ik dan ook de meeste tijd in investeren. Mijn agenda loopt razendsnel vol met overleggen en Tweede Kamerdebatten, maar spreken met leraren, leerlingen en ouders is mijn eerste prioriteit. Zij weten het best wat zij nodig hebben, dat moeten wij niet vanuit Den Haag bedenken. Elke week kom ik op scholen om te zien waar leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel tegenaan lopen en ook om van leerlingen te horen hoe het op school gaat.’
Wat kunnen de scholen op korte termijn verwachten?
‘Als het goed is, hebben scholen nu al gemerkt dat sommige dingen anders gaan dan voorheen. Ik vind het heel belangrijk dat we als overheid duidelijk maken wat we van scholen verwachten en dat we ze daarbij ook helpen. Daarom zijn er bijvoorbeeld basisteams die scholen op hun verzoek kunnen helpen, zodat leerkrachten zich kunnen focussen op leren lezen, schrijven en rekenen.’
Basisteams
Zo’n 144 scholen zijn dit schooljaar aan de slag met zogeheten basisteams. Dit zijn teams-op-maat die vanuit OCW scholen helpen het onderwijs in de basisvaardigheden te verbeteren. Hoe de hulp van de teams er precies uitziet, hangt af van de vraag die de school heeft. Zo is een school samen met een hulpteam aan de slag met het verbeteren van de leesmotivatie van leerlingen en een andere school met het invoeren van een nieuwe rekenmethode. De regie blijft bij de school.
Bron: rijksoverheid.nl
U heeft zelf ook een jaar de lerarenopleiding gevolgd.Wat trok u aan in het vak?
‘Op de havo had ik een heel leuke geschiedenisleraar, Taede Haarsma. Hij
daagde me uit om na te denken over bijvoorbeeld de politiek. Dat opende voor mij een wereld die ik niet zo goed kende, omdat politiek bij mij thuis geen gespreksonderwerp was. Daarom koos ik voor geschiedenis. Taede was echt een voorbeeld van een leraar die je alle kinderen gunt.
Tijdens de opleiding kwam ik erachter dat ik graag nog meer de boeken wilde induiken en meer wilde leren over de samenleving. Daarom ben ik sociologie gaan studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen. Maar wie weet beland ik ooit nog eens voor de klas. Het is een hartstikke mooi vak. En ik zie steeds meer mensen voor het onderwijs kiezen, ook als zij-instromer. Omdat je als leraar echt het verschil kunt maken in het leven van kinderen: betekenisvoller werk is er niet.
Een goede leraar is iemand die een vonkje kan aansteken bij kinderen. Iemand die je leert wat je nodig hebt, maar ook je wereld vergroot door verhalen te lezen die je thuis misschien niet meekrijgt. Iemand die ziet dat de ene leerling een schouderklopje nodig heeft, terwijl de ander een duwtje in de rug moet hebben om in beweging te komen. Dit zijn vaak de leraren die je je als volwassene nog kunt herinneren. Zo had ik op de basisschool een heel lieve juf − juf Wiepie − die schoolwerk bij ons thuis kwam brengen toen ik een blindedarmontsteking had.’
Hoe verhoudt de aandacht voor geschiedenis en de wereldoriënterende vakken in het algemeen zich tot de aandacht voor de basisvaardigheden?
‘Die gaan heel goed samen. Het is belangrijk dat leraren echt focussen op de basisvaardigheden, maar dat kun je natuurlijk prima integreren met andere vakken. Denk bijvoorbeeld aan lezen over interessante geschiedkundige onderwerpen.’
Hoe ziet uw ideale basisschool eruit?
‘Als een plek waar leraren én leerlingen graag zijn. Waar je vrij en veilig bent, ongeacht wie je bent. Het begint met de leraren: zij verdienen een werkplek waar ze worden gewaardeerd en ruimte hebben om hun vak goed uit te oefenen. Als zij gelukkig zijn op school, profiteren hun leerlingen daar ook weer van. Dat gaat gelukkig op heel veel plekken goed, maar ik hoor ook verhalen over leraren die steeds tijdelijke contracten krijgen of startende leraren die niet goed begeleid worden op school en daardoor uitvallen. Om dit te verbeteren, werk ik aan een wetsvoorstel voor strategisch personeelsbeleid.’
Hoe zou u de dag met uw groep starten, als u leerkracht in het basisonderwijs zou zijn?
‘Vooropgesteld: ik ga niet op de stoel van de leerkracht zitten. Jullie hebben ervoor geleerd. Maar als ik vrij mag denken over wat ik zou doen, dan zou ik beginnen met vragen wat de kinderen gisteren op het Jeugdjournaal hebben gezien of daar zelf een fragment van tonen in de klas en bespreken wat de leerlingen van de onderwerpen denken en vinden. Zo blijven we samen op de hoogte van wat er in Nederland gebeurt en leren we hoe je daarover met elkaar in gesprek kunt gaan.
Ik zou ook iedere week samen met leerlingen naar de bieb gaan om een leesboek uit te kiezen, waar we dan die week als groep in gaan lezen. Misschien krijgen we het boek niet helemaal uit, maar dan hoop ik dat het boek zo leuk, spannend of interessant is dat de kinderen het verhaal zelf uit willen lezen, misschien met hulp van hun ouders. Gelukkig hoef ik leraren niet te vertellen hoe ze les moeten geven, dat weten ze zelf echt veel beter. Waar ik mee bezig ben, is zorgen dat de randvoorwaarden op orde zijn. Dus dat je als leraar genoeg tijd hebt om je lessen goed voor te bereiden en ondersteuning krijgt van bijvoorbeeld onderwijsassistenten om je werkdruk te verlichten.’
Heeft u een tip om werkdruk het hoofd te bieden?
‘Praat erover. Waar loop je tegenaan en hoe kunnen we dat oplossen? Een deel van de werkdruk zit misschien in de administratie die je moet doen. Heel vaak merken we dat wij of de inspectie dat helemaal niet van scholen vragen, maar dat leraren toch denken dat ze het moeten doen. Of een schoolbestuur vraagt het van je. Ga daarover het gesprek aan. De Inspectie voor het Onderwijs heeft ook een handreiking gemaakt, Ruimte in Regels, over wat we nu echt van leraren verwachten. Vaak is er meer ruimte dan jij of je schoolbestuur denken.’
‘Kijk daarnaast of je ondersteuning kunt krijgen op je school. We investeren veel structureel geld, zodat de school onderwijsassistenten of conciërges kan aannemen, waardoor jij je kunt richten op lesgeven. En houd ook de subsidieregelingen in de gaten. Denk aan de basisteams, die naar je school toe gaan om je te helpen bij wat je nodig hebt, zodat je collega’s en jij de basisvaardigheden kunnen verbeteren. We kunnen niet alle scholen in één keer helpen, maar dit is wel een van mijn belangrijkste speerpunten: dat je er als leraar niet alleen voor staat. We zullen vaker dan voorheen vanuit het ministerie van Onderwijs proberen te helpen met de uitdagingen waar jij in je klas voor staat.
Daar hoort ook bij dat we het curriculum tegen het licht houden. We moeten als overheid duidelijker maken wat we van scholen verwachten, dat helpt je ook in de klas bij de keuzes die je moet maken. Veel maatschappelijke vraagstukken komen terecht op het bordje van de school. Schaaklessen, smaaklessen, EHBO; het is allemaal heel belangrijk, maar de school kan niet alle problemen in de samenleving oplossen.
Ik roep leraren, schoolleiders en al het andere onderwijspersoneel ook op: ga het gesprek met elkaar aan. Doen we de goede dingen? Pak de ruimte die er is om heldere keuzes te maken, met een focus op het verbeteren van taal, rekenen, digitale vaardigheden en burgerschap.’
De brochure ‘Ruimte in Regels’ geeft een overzicht van de belangrijkste regels rond administratie en verantwoording voor het primair onderwijs, en antwoorden op veelgehoorde vragen. De brochure is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie voor het Onderwijs.
Bron: rijksoverheid.nl