Het is een bekend gegeven: zelfs als je jarenlang niet hebt gefietst, stap je moeiteloos weer op de fiets. Zo hebben we veel ingesleten procedures. Niet alleen in het dagelijks leven (tandenpoetsen, koken, autorijden), maar ook in het onderwijs, zoals een kring vormen of een proef uitvoeren bij scheikunde. Voor al deze routines wordt het procedureel geheugen ingeschakeld.
Bij het procedureel geheugen draait het om procedures die routine worden. Als je rijlessen hebt, slaat niet alleen je episodisch geheugen kennis op, maar ook je procedurele geheugen wordt geactiveerd. In het procedurele geheugen wordt bijvoorbeeld opgeslagen hoe je moet schakelen, stoppen voor een rood licht, dat je moet remmen wanneer de remlichten aangaan van de auto’s voor je, enzovoort. De opslag van procedurele kennis heeft mensen het vermogen gegeven twee dingen tegelijkertijd te doen. Wij kunnen bijvoorbeeld rijden en telefoneren (overigens niet aan te raden, want het kan mis lopen zodra er een situatie komt die niet routinematig oplosbaar is). Dit is mogelijk omdat praten door de telefoon en automatisch autorijden niet vechten om ruimte in het brein. Deze hersenactiviteiten spelen zich op verschillende plaatsen in het brein af.
Het gaat dus processen die het lichaam verricht en zich herinnert. Niet voor niets wordt het procedurele geheugen ook wel het “spiergeheugen” genoemd. Deze routines van het lichaam worden opgeslagen in de kleine hersenen (het cerebellum). Dit deel van de hersenen coördineert de bewegingen van het lichaam. Een heel ander soort geheugen en een andere plaats in de hersenen dan bij het semantisch, het episodisch en het emotionele geheugen. Herhaling is het sleutelwoord voor het procedureel geheugen: hoe vaker fysieke bewegingen worden herhaald, hoe vaster ze in het procedureel geheugen zijn ingebakken. Het bekende fiets-voorbeeld dus. Het procedurele geheugen heeft een ongelimiteerd opslagvermogen en heeft weinig motivatie nodig. Daarmee is te verklaren dat kinderen het vaak leuk vinden om te leren door iets te doen, zoals sport, dans, spellen, toneel en rollenspelen. Eigenlijk leren kinderen in de kleuterjaren vaak via dit geheugen. Het leven van een kind zit vol van fysieke acties die hem/haar doen staan, zitten, liggen, lopen, rennen, spelen, bouwen. Hierdoor ontstaat een grote sensorische input die groter is dan bij alleen hersenactiviteit. Op school wordt dit type leren helaas ieder jaar minder, tot er alleen nog lichamelijke oefening overblijft.
Gelukkig speelt het procedurele geheugen ook een rol bij cognitieve processen, zoals leren lezen of de aanpak van problemen. Ook hierbij is herhaling dé manier om leerlingen toegang te verschaffen tot het procedurele geheugenpad. Heel basaal dus: leerlingen zoveel te laten oefenen met de leerstof dat het een procedure oplevert en dus kunnen profiteren van de kracht van het procedurele geheugen.