Het is mooi weer. Ik ben vrij. Eén en één is twee: ik smeer mijn dochters in, gesp ze op de fiets met goedgevulde tas en zet koers richting het plaatselijke strandje.
We spetteren wat, we spatteren wat, we eten boterhammen met kaas en zand. De meisjes graven kuilen en bouwen hoge modderbergen. Met mijn voeten in het water geniet ik van de rust om ons heen. Vrijdagochtend. Om drie uur moeten we weer op het schoolplein staan voor de oudste, maar nu hoeven we nog even niets.
Dan hoor ik achter me een paar fietsen remmen. Gezelschap, prima. Ik roep mijn kinderen even bij me voor een nieuwe smeerbeurt en hoor dan een bekende stem. ‘Hoi juf!’ Met een ruk draai ik me om. Daar staat Lena. Uit mijn klas. Met achter haar een stuk of tien mede-groepzessers. Ballen en luchtbedden onder de arm.
Ja natuurlijk. De kinderen van mijn school zijn op vrijdagmiddag altijd vrij. Me opeens zeer bewust van mijn nog witte winterlijf, trek ik semi-nonchalant een handdoek over mijn benen. Ik houd mijn buik een beetje in terwijl ik opsta en zwaai naar de groep. ‘Hé jongens,’ lach ik ongemakkelijk, ‘wat een toeval.’
Ik wil weg. Ik wil NU weg. Maar dat is natuurlijk ook een beetje gek. Ik frummel wat aan mijn bikini. Past ie eigenlijk wel goed? Wat zullen de kinderen wel niet denken? Ik duik het water in en stort me vol overgave op mijn eigen meiden. Even vergeet ik mijn ongemak, tot Lena weer naast me staat. ‘Juf? Denk je dat Lot en Nina met de bal willen spelen?’ ‘Wie weet,’ zeg ik, glimlachend bij het idee dat ze hun namen zo goed heeft onthouden, en even later staat de hele bups met mijn dochters in het water. Ze spelen, lachen, joelen, en ik word plotseling overspoeld door een golf van warmte. Wat zit ik nou belachelijk te doen? Alsof ze zich ook maar énigszins druk maken om the looks van hun juf.
Ik kom omhoog uit het water en wandel, melkflessen ten spijt, met flair terug naar de handdoeken. Daar stuur ik een appje naar mijn duo-collega. ‘Zullen we binnenkort een middagje gaan zwemmen met de klas?’ Direct antwoord: ‘Leuk! Maar … wij hoeven het water niet in, toch?’ ‘Neem je zwemspullen nou maar mee,’ schrijf ik terug, ‘het wordt een fantastische middag.’ Ik leun achterover en geniet van het schouwspel in het water. Nog een half uur. Dan moeten we echt gaan. Helaas