Daar sta ik dan, voor een groep nieuwsgierige kinderen. Ik stamel iets over de ‘juffenschool’ en – op verzoek – over mijn lievelingskleur en -dier. Langzaam sijpelt de ergste spanning weg. Dit gaat me lukken, denk ik, dit lieve groepje kan ik wel aan.
Maar dan is daar die tweede dag. Het verrassingseffect is weg: de kinderen kennen me inmiddels. Bij het begroeten zie ik al de eerste twinkelingen in de ogen van de stoere jongetjes. Het Grote Uitproberen is begonnen. Ik denk razendsnel na. Wat moet ik doen? Negeren, een boze blik, een vriendelijke ik-zie-je-heus-maar-je-moet-nu-opletten-nee-geen-discussie-knik naar het bord? Ik sleep me door de dag heen. Om drie uur zak ik uitgeput op een van de kleine stoelen. Dat zit erop. Wat een bizarre, vermoeiende dag. Hoe ga ik dit ooit in mijn eentje doen?
De week erop geef ik mijn eerste les. Rekenen. Ik heb me tot in de puntjes voorbereid. De opening zal betekenisvol zijn, alle kinderen komen aan de beurt en na afloop evalueer ik met de groep. Het staat allemaal keurig in de voorbereiding. Als het eindelijk zo ver is, loop ik ietwat zenuwachtig naar het bord. Ik kan de les wel dromen, maar toch… Ik krijg het steeds warmer (‘Zullen we een raam open zetten?’), stuntel met het digibord (‘Jongens, help me, waarom doet de pen het niet?’), raas door de instructie (haal adem!) en schop letterlijk een kind van zijn stoel bij het uitmeten van negen grote passen (‘Sorry, gevaarlijk hier.’). Ik ben dan ook maar wát blij als ik de werkboeken kan uitdelen. (Oh ja, er was nog iets met een stoplicht en blokjes en zelfstandig werken, maar – weet je wat? Laat maar.)
Die middag fiets ik wat trillerig naar huis, terwijl ik me afvraag of het onderwijs wel zo’n goede keuze was.
Een paar weken later merk ik echter dat er al een heleboel vanzelf gaat. Zonder het echt door te hebben, is het lesgeven ‘in me gekropen’. Ik werk met stoplichten, stiltetekens en stille vingers alsof ik nooit anders heb gedaan. Ik dartel door de gangen, ken alle knoppen van het kopieerapparaat en geef mijn eigen draai aan die soms wat saaie methodelessen. Natuurlijk valt er nog genoeg te leren, maar het belangrijkste is al gebeurd: ik voel me helemaal op mijn plek, hier voor de klas.
Mijn zorgvuldig opgebouwde stagegeluk lijkt een paar maanden later uiteen te spatten: het afscheid valt zowel mij als de kinderen zwaar. Waar vind ik ooit weer zo’n leuke groep? Maar dan denk ik met een glimlach terug aan die allereerste les en realiseer me: alles komt altijd goed. Er zullen nog vele fantastische groepen volgen. Ik kan niet wachten!