Iedere Nederlander heeft dagelijks te maken met Europa. Iedere Nederlander heeft dagelijks te maken met Europa. Maar het zou een understatement zijn om te zeggen dat Europa leeft onder de bevolking. Integendeel, de opkomstpercentages van de verkiezingen voor het Europees Parlement (EP) dalen iedere editie verder – van 58,1 procent in 1979 naar 30 procent in 1999. Daarna leefde dit percentage weer een beetje op naar 37,3 procent tijdens de vorige verkiezingen in 2014. En dat terwijl we met de schuldencrisis en met de Eurocrisis veel van de Europese Unie (EU) gemerkt en gezien hebben de afgelopen jaren. De desinteresse voor het Europese democratische proces is in geen geval een graadmeter voor de populariteit van het EU-lidmaatschap. Uit onderzoek bleek vorig jaar dat 62 procent van de Europeanen het EU-lidmaatschap van het eigen land een goede zaak vinden.
Het EP is de volksvertegenwoordiging op Europees niveau. Maar deze rol echt vervullen is een stuk lastiger. Een volwaardig democratisch orgaan is het Europees Parlement niet, het heeft beperkte formele middelen om de Europese Commissie (EC) – zeg maar de uitvoerende macht in Europa – te controleren. Zo mag het EP individuele Commissarissen niet naar huis sturen en ontbeert zij het initiatiefrecht in het wetgevingsproces. Dat ligt dan weer bij de EC. Met 751 zetels is het een groot orgaan wat nog steeds zoekt naar de eigen rol zo lijkt het. Rutte vergeleek het EP als een ‘feestcommissie op zoek naar een feest’, daarmee deed hij het EP een beetje af als een oplossing op zoek naar een probleem. En dus niet het meest relevante orgaan in de Brusselse politiek.
Komende donderdag is het zo ver. Bij de komende stembusgang zullen er verschillende anti-Europese partijen hun opwachting maken op het stembiljet. Daarmee lijkt er dit keer echt wat te kiezen te zijn. Zijn de verkiezingen daarmee nuttig of blijkt het toch een overbodige verkiezing?